Serie over trauma 2
Inleiding
CMFT wordt veel toegepast bij behandeling van getraumatiseerde mensen. Heel in het bijzonder bij vroegkinderlijk trauma, waarin CMFT onderscheidend genoemd mag worden en zoals zal blijken, heel noodzakelijk is. Dit is een vervolg op blog 1 waar we spraken over wat trauma is, wanneer je een ervaring trauma noemt en over de impact van vroegkinderlijk trauma.
Overzicht deze blog
1. Trauma verstoort de hechting en emotieregulatie
2. Onderscheid in soorten trauma
3. Wat doet trauma met je?
En in de vervolgblog (nr 3) schrijven we over automatische reacties, lichaam, coregulatie & CMFT en conclusies.
2.1 Trauma verstoort de hechting en emotieregulatie
De verbinding met belangrijke figuren zoals moeder, vader of anderen loopt niet altijd zoals je zou wensen. Onderzoek geeft aan dat het effect groot is op kinderen als ouders niet affectief reageren op de signalen van de baby. Bijv. door ziekenhuisopname, te druk gezin, stress, verwaarlozing, mishandeling, depressiviteit of anderszins emotioneel minder beschikbaar kunnen zijn. Of als ouders geen besef hebben van het belang van verbonden zijn etc. etc.
De kinderen ontvangen geen consistente emotionele geruststelling. Dit kan leiden tot wat sommigen noemen: het zgn. A-trauma. Dit is een gemis aan wat ontvangen had moeten worden. Zoals liefde, warmte, betrokkenheid. Hier ligt in potentie de basis van hechtingsproblematiek/ trauma. Dit kan (deels) natuurlijk ook onder vroegkinderlijk trauma geschaard worden.
De kinderen worden niet empathisch gespiegeld zou je kunnen zeggen. Er is dan gemis aan coregulatie, in de literatuur ook wel genoemd (dyadische) affectregulatie. In het geval van ‘verstoord contact’, wordt er vanuit de verzorger of ouder, meestal de moeder, zoals verwoord is, niet affectief gereageerd. Dit ervaart een klein kind als bedreigend. Hierdoor komt de verbinding tussen het bovenbrein van de moeder en het brein van het kind niet goed tot stand. Met als gevolg dat de gezonde groei van de zenuwcellen, die de trap tussen boven- en benedenbrein bij het kind had moeten vormen wordt verhinderd. Door dit gebrek aan coregulatie loopt het kind in potentie schade op in het verwerken van emoties.
Dit heeft weer een negatief effect op de hippocampus, waar de geheugenverwerking plaats vindt zodat we betekenis aan situaties kunnen geven. Dit proces wordt verstoord, omdat bij ervaren dreiging of gevaar de hippocampus onderdrukt wordt. Die kan zelfs letterlijk kleiner worden! Het beleven van vreugde wordt moeilijker. Het kind kan moeilijker in de toestand van rust komen, ook wel genoemd de ventraal vagale staat. Die staat is nodig om zich goed te kunnen verbinden.
Als dit het geval is in de kindertijd, dan houden kinderen op een bepaald moment op met het zoeken naar veilige verbinding. Het verlangen en de nood echter blijft. De eenzaamheid die tijdens dit proces ontstaat verhoogt niet alleen het gevoel ongelukkig te zijn, maar tevens de waakzaamheid voor dreiging, het gevoel van onveiligheid. Met als gevolg een verhoogd cortisolniveau en een verhoogde activering van het sympathische zenuwstelsel (deel van zenuwstelsel dat ons in een vecht- of vluchttoestand brengt).
2.2 Onderscheid in soort trauma
Enerzijds spreken we over enkelvoudig trauma en complex of meervoudig trauma. Anderzijds over A- en B-trauma.
Bij A-trauma gaat het om voortdurend gemis aan wat had moeten zijn (aan emotionele geruststelling). Dat wijst op complex trauma. Ook kan er sprake zijn van B-trauma. Daarvan is sprake als er iets gebeurt, wat niet had moeten gebeuren, zoals mishandeling, misbruik, ongeluk en wat in eerdergenoemde studie is beschreven.
2.3 Wat doet trauma met je?
De impact bij vroegkinderlijk trauma is hierboven al globaal benoemd. Verstoringen (in primitievere lagen) hebben vaak consequenties op de ontwikkeling erna. Bijv. bij te veel angstige prikkels zonder geruststelling te ontvangen, is het meestal niet mogelijk om de emotionele toestand terug te krijgen tot het basisniveau. Dit is merkbaar in overmatig waakzaam, alert of angstig zijn.
Dit kan leiden tot onthechting of apathie. Emotieregulatie is dan een probleem! Om aan te geven hoe pijnlijk dat is: Verbroken sociale banden en uitsluiting activeren dezelfde pijnbanen als een fysieke verwonding. Dr. John Bowlby stelt (dr. Pat Ogden, p.676) dat ’veel van de meest intense emoties ontstaan tijdens de vorming, de instandhouding, de verstoring en de vernieuwing van gehechtheidsrelaties’.
Trauma heeft altijd een weerslag op ons zenuwstelsel. Na het ervaren van overweldigende gebeurtenissen kunnen neurologische reacties blijvend ingesteld raken op een defensieve respons. Met verlies aan veerkracht om terug te keren naar een toestand van veiligheid als gevolg.
Het kan zich uiten in gedragsproblemen, moeite zich te verbinden, moeite emotioneel tot rust te komen. Problemen met leren, neiging tot dissociëren of flauw te vallen. Kinderen lopen verder een groter risico op slachtofferschap of uitbuiting door volwassenen en gepest te worden.
In het leven is men sneller van slag, of toont men stress-achtige responsen op zaken die door anderen niet als stressvol worden ervaren. Trauma maakt mensen gevoeliger voor obesitas en middelenmisbruik. Na trauma wordt de wereld ervaren met een ander zenuwstelsel, dat andere inschattingen maakt van risico’s en veiligheid. Er is sprake van een overactief sympathisch zenuwstelsel waardoor het moeilijk is om in een staat van fysiologische veiligheid en rust (ventraal vagale staat) te komen.
Een baby heeft nog geen volledig functionerend ventraal vagaal systeem. Het is voor zijn toestandsregulatie nog volledig afhankelijk van anderen. Zo is dat ook voor veel mensen die getraumatiseerd zijn. Men blijft dan vastzitten in een overlevingsmodus. Vast zitten in adaptieve reacties om te overleven. Reacties die gewoontepatronen van het autonome zenuwstelsel zijn geworden. Gedragingen zijn dan automatische acties van het autonome zenuwstelsel. Vervolgens zijn deze ingesleten geraakt in een overlevingsverhaal waarop automatisch wordt ‘ingelogd’. Het gedrag van deze mensen wordt echter vaak als uiting gezien van hoe zij zijn, en lokt vaak veroordeling uit.
Trauma tast dus het vermogen aan om een gezond contact met anderen aan te gaan, doordat patronen van verbinding worden vervangen door patronen van bescherming!
Verstoorde neuroceptie is ook een gevolg van trauma. Dat wil zeggen dat je onbewuste waarneming van de omgeving signalen afgeeft van onveiligheid; het is een onbewust proces in ons brein dat continu de omgeving, ons lichaam en de relationele signalen ‘scant’ op gevaar. Die verstoorde neuroceptie leidt tot een hyperfocus op gevaar en vervorming van veiligheid. Hierdoor ontstaat moeite of onvermogen om signalen van veiligheid op te pikken. Het leidt verder tot een onderontwikkeld ventraal systeem, dat wil zeggen het vermogen om in een staat van rust en verbinding te komen is niet goed ontwikkeld. Dat geldt des te meer als cliënt jong was ten tijde van het trauma. Dan kan het ook leiden tot taalachterstand, concentratieproblemen en hechtingsproblemen. Kinderen leren dan immers dat ze op zichzelf zijn aangewezen. Trauma heeft zeer grote impact op het welzijn. Een impact die nog groter is als het trauma op jonge leeftijd plaats vond. De hersenen zijn immers volop in ontwikkeling. Daarom is het van belang dat het in een zo vroeg mogelijk stadium opgespoord en behandeld wordt.
In ons brein wordt volgens dr. Bessel van der Kolk bovendien het linkerdeel gedeactiveerd, meer specifiek het centrum van Broca. Met als gevolg dat we het vermogen verliezen om een logische volgorde aan te brengen in onze ervaringen. Evenals voor het verwoorden van onze veranderende gevoelens en verschuivende percepties. Het brein wordt na trauma snel getriggerd door een soortgelijke situatie.